met de hand naar de plaatsen waar zij zouden
verrijzen. Maar zij, de Farizeeën, zouden in angst en
vrees verkeren en het plan, dat zij met Hem
voorhadden (nl. Hem geheel uit te schakelen)
verijdeld zien (aangezien Hij zou verrijzen).
Hij sprak ook over Eva, en zei dat door haar de zonde
op de wereld gekomen was, en dat daarom de
vrouwen ook gestraft waren en niet in het Heiligdom
mochten komen (niet zo ver als de mannen, of bedoeld is
misschien ook: geen functie in de tempeldienst mochten
bekleden).
Maar door de vrouwen was ook de verlossing
(Verlosser), de bevrijding van de zonde en zaligheid
op de wereld gekomen, en daarom bevrijdde Hij ze
van de slavernij, maar niet van de onderdanigheid
(aan de man; Efez. 5, 22-23).
Hij herhaalde nogmaals dat Hij tot de Vader ging,
en zegde ook iets daarover dat Hij de wil van zijn
Vader was, maar dit begreep ik niet.
Hij verklaarde zeer duidelijk en onomwonden dat
HIJ de zaligheid van de mensen was en het mensdom
van de slavernij der zonde kwam verlossen.
Hij zette ook uiteen waarom de gevallen engelen
geen verlossing bekomen hadden, maar wèl de
mensen, die de genade terug konden krijgen, maar dit
betoog ben ik vergeten.
Hij bleef in de herberg beneden aan de voet van de Olijfberg,
maar zij waren voorzien van een lamp, waaronder zij de
sabbatgebeden lazen.
Fascikel 28
3272
|