1730.
Over de doop van Joannes sprekend zegde Hij dat
alleen de zonden er door werden afgewassen877, maar
dat HIJ hun de H. Geest zou zenden, die door (en in)
zijn doop hen allen tot kinderen van de Verlossing
zou maken. Na zijn dood (en hemelvaart) moesten
zij aan de vijver Bethesda allen dopen, die de doop
kwamen ontvangen. Indien velen erom vroegen,
moesten zij hun twee en twee de handen op de
schouders leggen en hen onder de straal of spuit van
de pomp, die in de vijver stond, dopen.
Zoals voorheen de Engel daar (tot het water)
afdaalde (Joa. 5, 4), zo zou nu de Geest daar over de
gedoopten komen, zodra HIJ, Jezus, zijn bloed zou
vergoten hebben, ook indien zij nog geen H. Geest
hadden ontvangen.
Petrus, in het bewustzijn dat hij door Jezus tot hoofd over de
anderen aangesteld was, vroeg of zij dan altijd zo moesten doen
met allen, zonder voorafgaande beproeving of onderrichting.
Jezus antwoordde dat de mensen moede waren van
het wachten op het feest en in dorheid versmachtten.
877 Nota van de Duitse uitgever: Alleen werden de zonden afgewassen.
Namelijk door het berouw van de dopeling (cfr. S. Tomas, pg. 3, q. 38, a. 3).
De Pelgrim plaatste in zijn dagboek naast deze woorden een vraagteken, als
zag hij daar een onnauwkeurigheid of fout in, maar deze woorden hebben
een goede zin, want het uitwerksel van Joannes’ doop was in elk geval de
uiterlijke afwassing of reiniging van de overtredingen der Oude Wet, ook
wanneer wegens het ontbreken van de vereiste gesteldheid in de dopeling,
de zuivering en heiliging van de ziel niet kon volgen.
Waar de inwendige reiniging plaatsvond, was deze niet het
rechtstreeks gevolg van de Joannesdoop zelf, maar het uitwerksel van
het geloof en van het boetvaardig gevoelen of berouw, waarmee die
doop ontvangen werd.
Fascikel 28
3281
|