1736.
Tot de leerlingen zegde Jezus waarheen zij zich
moesten begeven: enigen naar Arimatea, anderen
naar Sikar, weer anderen naar Kedar.
De 3 leerlingen die Hem op zijn laatste verre reis verge-
zeld hadden, moesten niet naar huis gaan.
Wanneer men van levensopvatting totaal veranderd
is, dan moet men niet naar de zijnen terugkeren,
want daaruit ontstaat onenigheid en men loopt
gevaar voor het verzet, waarop men stuit, te
bezwijken.
Eliud en Eremenzear gingen derhalve, geloof ik, naar Sikar,
Silas bleef vooralsnog. Zo onderrichtte Jezus hen
buitengewoon liefdevol en gaf hun nog in alles raad.
Ook zag ik dat velen zich reeds ‘s avonds verspreidden.
Gedurende deze onderrichting kwam Magdalena met de
aangekochte zalf van Jeruzalem terug. Zij was ‘s morgens tot
Veronika gegaan en had in haar huis vertoefd, terwijl men de
inkoop van de zalf voor haar deed. Het waren 3 soorten van zalf
en wel de duurste die er te krijgen waren. Zij had hetgeen zij nog
bezat, daaraan besteed. Er was wel een halve kan van dat water of
die olie, waarvan de naam met ‘NAR’ begint (Nardus-olie, Joa.
12, 3). De namen van de beide andere zalven ben ik vergeten.
De vazen waren met de inhoud mee aangekocht; ze waren van een
witachtige, heldere, en toch niet gans doorzichtige stof, (nl. albast,
Mt. 26, 7), die er bijna uitzag als parelmoer, maar dit was het toch
niet. Die vazen waren gelijk kleine urnen en van boven
toegeschroefd; op de bolvormachtige voet was allerlei knop- en
sierwerk. Magdalena droeg deze vazen onder haar mantel naast
elkaar op de heup in een zak, die (met banden) van de ene
schouder schuin over de borst en de rug neerhing.
Fascikel 28
3293
|