Vuilnispoort gekregen hebben (cfr. Neh. 3, 14; D.B. Jérus., k. 1358: comm.
van Dignant op Neh. 3, 14).
Op een schets in Guide, zijn een weinig meer naar het oosten 2 andere
riolen aangetekend. Nog iets meer oostelijk en 30 m ten westen van de
Kaïfaskerk vond men een enorme bovendrempel, die de samenloop van
2 riolen toedekte (Suppl. D.B. Eglise, k, 745).
Het gebouw is onderkelderd.
Bij dit punt dient een weinig langer stilgestaan te worden. De zienster
legt er tot driemaal toe de nadruk op. Tot in 1948 bleef dit een soort
probleem, iets onbekends waarvan zelfs de geleerden geen vermoeden
schenen te hebben. Zelfs maakt Meistermann in zijn zo goed
gedocumenteerde ‘Guide de Terre Sainte’ er geen melding van (blz. 180‐
188). Geen wonder dat deze mededeling van K. over de kelders van het
Cenakel een open vraag bleef, te meer omdat ze sprak van een
onderkeldering van het huis in zijn gehele lengte.
Dat die kelders vergeten waren is begrijpelijk. Eeuwen lang bleef de
toegang tot de opperzaal voor de pelgrims door het fanatisme der
Moslims ontoegankelijk; slechts met de grootste moeite en door
bijzondere vergunningen geraakte iemand of een groep er binnen. Nog
moeilijker was de toegang tot de benedenzaal. Reeds eeuwen geleden
schenen de kelders, zoniet geheel vergeten, dan toch over het algemeen
onbekend. Toch werd verteld dat het graf van David zich bevond onder
het gelijkvloers, hoewel men een graf van David vereerde aan het
oosteinde van de opperzaal en ook juist eronder in de benedenzaal.
“In de 15e eeuw maakten de Joden van Jeruzalem de Muzelmannen diets
dat het graf van David zich onder de benedenzaal bevond”, zegt
Meistermann in Guide, blz. 183, maar deze zelf beschouwt dit als een
bedrog van de kant der Joden.
Mislin in 1848 verzocht zijn Turkse gidsen om in het graf van David af te
mogen dalen.
“Zelfs de Mohammedanen dalen er nooit in af, luidde hun antwoord.
De ingang blijft gesloten; de steen die naar de onderaardse plaats
toegang verleent, wordt nooit opgeheven, tenzij eenmaal in het jaar om
Fascikel 29
16
|