de geschenken van de sultan van Konstantinopel in de kelder te werpen.
Een ongeluk treft zeker hem die het waagt er in af te dalen.”
Toen Quaresmius Custos of Bewaker van de berg Sion was – dit is een
minderbroeder – is hij meer dan eens in de kelder geweest, maar heeft
er nooit een graf van David gezien. Dit ten spijt, weet Mislin niets beters
te doen dan zijn onderzoek te sluiten met deze woorden: “Het schijnt
dat het souterrain thans geheel gevuld is.” (II, 250).
Hierin heeft Mislin zichzelf bedrogen. Sedert de Joden in de oorlog van
1948 het Cenakel in handen gekregen hebben, zijn de souterrains aan
het licht gekomen en werd onze zienster, die het bestaan van kelders
bevestigde op een tijdstip dat ze vergeten en onbekend waren, in het
gelijk gesteld.
Dat het gebouw in zijn gehele lengte onderkelderd is, blijkt ook uit de
beschrijving ervan, die wij lezen in ‘Israël, Guides bleus’, blz. 329‐330:
“Uit de militaire wachtzaal gaat men rechts in een gang die leidt naar
een ruime, gewelfde kelder. Daar is het graf, waar de Muzelmannen en
Joden zoveel eerbied voor hebben, hoewel het hier maar een fictieve,
valse begraafplaats is.” (Uit I Kon. 2, 10 en Neh. 3, 16, blijkt het duidelijk
dat zijn begraafplaats in de oostheuvel geweest is).
De Israëli’s hebben aan verscheidene onderaardse ruimten, zo leest men
verder, die aan de grafkelder van David grenzen, een symbolische
herinnering verbonden aan feiten uit hun oud en jongst historisch
verleden. Men daalt er met een trap in af.
De verschillende ruimten zijn:
a. de kamer van de Harp …
b. de Kamer van de ballingen …
c. de kamer Haïm Weizmann, eerste president van de nieuwe staat
Israël, waar de door hem afgekondigde grondwet bewaard wordt.
Van hier heeft men een duidelijk zicht op de klaagmuur in de oude
stad …
d. de kamer van de vervolgde slachtoffers …
e. de kamer van de wetsrollen en eredienstvoorwerpen, door de
immigranten uit de ballingschap meegebracht …
f. huis der herinneringen aan de tweede tempel …
Fascikel 29
17
|