zacht en heimelijk zich toch te bezinnen, daar hij
reeds langer dan een jaar rondliep met ontrouw en
verraad in het hart. Doch Judas scheen het niet te willen
bemerken; hij bleef doof voor de vermaning van Jezus en begon
tot Joannes te spreken.
Petrus, voor wie dit een ongemanierdheid was, zei geërgerd:
“Judas, de Meester spreekt tot u!” Hierop gaf Judas aan de Heer
een algemeen ontwijkend antwoord, iets in de zin van: God
behoede mij daarvoor!
De anderen hadden niets verstaan van de woorden van Jezus tot
Judas, want Hij sprak stil en dan luisterden zij niet. Ook trokken
zij op dit ogenblik hun sandalen weer aan.
Niets in zijn lijden smartte de Heer zo diep als het
verraad van Judas, een van de twaalf. Jezus waste
tenslotte nog de voeten van Joannes en Jakobus.
Jakobus ging eerst zitten en Petrus hield de waterzak vast; daarna
ging Joannes zitten en Jakobus hield het bekken. Jezus
knoopte aan zijn handeling een lering vast over de
verootmoediging en zei dat degene die diende, de
grootste was en hoe zij in het vervolg elkanders
voeten moeten wassen (elkanders dienaren moesten
zijn). Hij voegde er nog andere dingen aan toe met
betrekking tot hun geschil wie onder hen de grootste
(of eerste) zou zijn, zoals men dit in het Evangelie
kan lezen (Lk. 22, 24-30).
Toen trok Hij zijn klederen weer aan en ook de apostelen
lieten hun klederen, die zij voor het eten van het paaslam
opgetrokken hadden, weer los en lang neerhangen.
Fascikel 29
53
|