Drie dozen die men op elkander kon zetten, stonden daar naast de
kelk met zijn apparaat. Ook lag er katoen en boomwol bij. Zoals
reeds gezegd bevatte een van de dozen balsem en een tweede
bevatte olie. Jezus leerde hun hieromtrent vele
geheimenissen, hoe zij de zalf moesten mengen, welke
delen van het lichaam ermee bestreken moesten
worden en bij welke gelegenheden.
Ik herinner mij o.a. dat Hij een geval vermeldde,
waarin het H. Sacrament des altaars niet meer zou
kunnen toegediend worden. Dit had misschien betrekking
op het laatste Oliesel, doch ik heb er geen duidelijke herinnering
meer van.
Hij sprak van verschillende zalvingen, ook over de
zalving van koningen, en Hij zei dat zelfs slechte
koningen, die de zalving ontvangen hadden, een
innerlijke kracht boven de niet gezalfde koningen
bezaten. Nu deed Hij van de vaste zalf en van de
(vloeibare) olie in de ledige doos en mengde ze
onder elkaar. Ik weet niet meer zeker of de Heer pas nu dan
wel reeds vroeger bij het offeren van het brood de olie zegende.
1772.
Hierop zag ik dat Jezus de apostelen Petrus en
Joannes zalfde, over wier handen Hij bij de instelling
van het H. Sacrament ook van het water had
gegoten, dat over zijn eigen handen was gevloeid, en
aan wie Hij met eigen handen uit de kelk te drinken
had gegeven.
In het 54e hoofdstuk van zijn 2e brief aan de oosterse bisschoppen zegt deze
Paus: “Onze voorgangers hebben van de apostelen ontvangen en ons
overgeleverd dat de Heer Jezus Christus, na het laatste avondmaal met zijn
apostelen gehouden en hun de voeten gewassen te hebben, hen het
chrisma heeft leren bereiden.”
Fascikel 29
62
|