1774.
Wanneer deze plechtigheden geëindigd waren, werd de kelk,
waarnaast ook de gewijde, heilige zalven stonden, onder zijn kap
gezet en op deze manier werd het H. Sacrament door Petrus en
Joannes in het achtergedeelte van de zaal gedragen. Dit gedeelte
was door een gordijn dat in het midden openging, van het overige
der zaal afgescheiden en werd nu het Allerheiligste. Het
Sacrament stond slechts een weinig hoger dan het bovenvlak van
de paasoven. (Tussen paasoven en tabernakel in de muurnis was
een kleine ruimte of band waarop versierselen aangebracht waren,
nr. 1749).
Bij afwezigheid der apostelen bewaakten Jozef van Arimatea en
Nikodemus in hun plaats het heiligdom en het Cenakel.
Jezus hield nu nog een lange leerrede en
ontboezemde zijn gemoed met grote innigheid.
(Bedoeld is wel Jezus’ lange afscheidsrede die dus hier op haar
plaats zal zijn en hier ingelast zou kunnen worden).
Ze bevatte meerdere vurige gebeden. Dikwijls scheen
Hij met zijn hemelse Vader te spreken; Hij was geheel
vol, ja, vloeide over van vurigheid en liefde (Joa. 17).
Johannes 17
Het Hogepriesterlijk gebed
1. Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen ten hemel en zeide: Vader, de ure is gekomen;
verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke,
2. gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over alle vlees, om aan al wat Gij Hem gegeven hebt,
eeuwig leven te schenken.
3. Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus,
die Gij gezonden hebt.
4. Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven
hebt.
5. En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld
was.
6. Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij
behoorden U toe en Gij hebt hen Mij gegeven en zij hebben uw woord bewaard.
7. Nu weten zij, dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt,
8. want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze
aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij
Mij gezonden hebt.
9. Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want
zij zijn van U,
Fascikel 29
65
|