waar later Jeruzalem lag; hij had in die omgeving bossen gerooid
en meerdere gebouwen gegrondvest; een halfrond gebouw was
juist opgetrokken en men was met een paleis begonnen; hij kwam
op een grauw lastdier; het was geen kameel, ook geen dier als
onze ezels; het had een korte, brede hals en het was snel in zijn
gang; het was breed beladen; aan zijn ene zijde hing een grote zak
wijn; deze had een platte kant, waarmee hij tegen de zijde van het
beest hing. Aan de andere zijde van het dier hing een kist, waarin
platte, tegen elkaar rechtstaande broden en ook allerlei vaatwerk
bevat was. De bekers, gemaakt in de vorm van kleine vaatjes,
waren doorzichtig als edelsteen, niet als goud of zilver.
Abraham trad Melchisedek tegemoet. Ik zag deze laatste in de
loofhut achter het altaar treden, brood en wijn nemen, en, dit
omhoog heffend, offeren, zegenen en breken. De plechtigheid
had iets weg van de heilige mis.
Het brood dat Abraham te nuttigen kreeg, was witter dan dat van
de anderen en hij dronk uit de kelk, die nu de kelk was van de
instelling van het H. Sacrament, doch hij was nog zonder voet.
Daarna werd door de voornaamsten onder de aanwezigen aan het
volk wijn in kleine bekers rondgedeeld en ook stukken brood. Dit
brood was niet geconsacreerd, Engelen kunnen niet consacreren,
doch het was gezegend en ik zag het schitteren; allen die ervan
ontvingen, werden verkwikt en zij voelden hun ziel tot God
aangetrokken worden.
1778.
Bij deze gelegenheid werd Abraham door Melchisedek ook
gezegend. Ik zag dat deze handeling een voorafbeelding was, als
wijdde Melchisedek Abraham tot priester.
Reeds was aan Abraham het geheim toevertrouwd van de belofte,
dat de Messias aan hem zijn vlees en bloed zou ontlenen; en ik
ontving herhaaldelijk de verklaring dat Melchisedek bij het geven
van de zegen als profeet op de Messias en diens offer de woorden
toepaste, die Hij tot Abraham sprak: “De heer zegde tot mijn
Fascikel 29
72
|