Getsemane, waarheer zij zich begaven, ligt op de afstand van een
half uur van het Cenakel. Van hier immers tot buiten de poort in
het dal van Josafat is de afstand een kwartier en van de poort tot
Getsemane is het even ver.
Deze plaats Getsemane, waar Jezus in de laatste dagen
enige malen met zijn leerlingen de nacht ging
doorbrengen en waar Hij hen onderrichtte, bestaat uit
enige onbewoonde en open herberginrichtingen en een grote
omheinde lusttuin, die vol edel heestergewas en vruchtbomen
staat.
De apostelen hadden, evenals vele andere mensen, een sleutel van
die tuin, waar men ontspanning kwam zoeken of een geschikte
plaats tot bezinning en gebed. Lieden die zelf geen tuin bij hun
huis hadden, hielden daar vaak hun familiefeestjes of een
Wat de grotten in het bijzonder betreft, afgezien van de 2 reeds genoemde,
“treft men in het Kedrondal, vanaf haar boveneind, overal rotsgraven en
natuurlijke grotten aan, die tot woningen of stallen ingericht zijn.”
(Kopp, blz. 25, n. 44; cfr.
D.B. Oliviers, k. 1780: de Olijfberg is doormijnd van ontelbare spelonken,
grafgrotten en citernes.
D.B. Cédron, k. 382; ook zijn er steengroeven 500 m ten noorden
Getsemani, enz.
Merken wij hier nog op dat de vorm Getsemani even goed is als de vorm
Getsemane).
In haar beschrijving vermeldt K. ook zitplaatsen en rustbanken:
wij lezen hierover bij Sertillanges: “In de Kedronvallei zijn de door de natuur
gevormde zitplaatsen zeer talrijk. De Pelgrim gaat er op neerzitten en
verdiept zich in gepeinzen.” (Ce que Jésus voyait du Haut de la croix, blz.
142).
De lezer zal wellicht verwonderd zijn bij de kaart van de Kedronvallei en van
de Olijfhof, waardoor wij gewoonlijk verstaan én Getsemani én de Olijfhof in
de betekenis die K. er aan hecht, geen legenda te zien, maar die kaart was
oorspronkelijk bedoeld als illustratie bij een uitgebreid artikel met vele
bijzonderheden, waarop wij hier niet ingaan, om niet te omvangrijk te
worden.
In nr. 1783 zal men toch enige details vinden.
Deze kaart (nr. 1781) sluit overigens aan bij die van nr. 1779.
Fascikel 29
88
|