-
ten tweede, een lijden dat, om genoegdoening te kunnen geven,
de schuld van het hele mensdom strafte op de enige
onschuldige Mensheid, de Mensheid van de Zoon van God,
die, om de schuld en de straf van alle mensen, werkelijk en uit
liefde op zich te nemen, ook in zichzelf de zege moest
bevechten op de natuurlijke, aangeboren tegenzin voor
lijden en dood.
Dit alles toonden Hem de engelen, nu eens in ganse koren die een
hele reeks beelden aan zijn oog lieten voorbijtrekken, dan weer
als afzonderlijke engelen, die Hem een hoofdgebeurtenis
voorstelden.
Geen tong kan het uitspreken welke angsten en
smarten de ziel van Jezus doorstond op het zicht van
die lijdenstaferelen, want Hij doorgrondde niet enkel
de zin van alle uitboetingspijnen ter verdelging van
de zondeschuld, maar ook de inhoud (het wezen)
van de daarop betrekking hebbende foltertuigen,
zodat Hem niet alleen schrik aangejaagd werd door
die foltertuigen zelf, maar ook door de zondige toorn
van hen die ze hadden uitgedacht, door de woede en
boosheid van hen, die in de loop der eeuwen er
gebruik van hadden gemaakt en door het ongeduld
van allen die, schuldig of niet, ermee gefolterd waren
geworden.
Hij droeg en voelde inderdaad de zonden van de
hele wereld. Al die martelingen en mishandelingen
die Hem in een geestesaanschouwing te zien gegeven
werden, vervulden Jezus met zulk een ontzettende
schrik, dat ze Hem een bloedig zweet uit al de poriƫn
van zijn lichaam persten.
Terwijl nu de Mensheid van Jezus in die overmaat van lijden
verslagen en verschrikt verzuchtte, zag ik de engelen medelijden
hebben. Er ontstond een kleine rustpoos en het was of zij vurig
Fascikel 29
106
|