verlangden Hem troost aan te bieden en ik zag hen vóór de troon
van God als het ware om verlichting voor Jezus bidden.
Er scheen op dat ogenblik een strijd te ontstaan tussen Gods
barmhartigheid en gerechtigheid en de zich opofferende liefde.
Ik kreeg tevens een verschijning van God, doch niet op een
troon zoals gewoonlijk, maar in een lichtgedaante.
Ik zag de goddelijke natuur van de Zoon zich in de persoon
van God de Vader indringen (terugtrekken), zoals een zoon in
het hart van zijn vader zou ingaan, en ik zag de persoon van
de H. Geest uit hen en tussen hen, en toch was dit alles slechts
één God.
Wie zou dat met menselijke woorden verstaanbaar kunnen
maken? Ik had meer een inwendige gewaarwording door vormen
dan een aanschouwing van menselijke gedaanten.
In dit gewaarworden werd mij getoond hoe
-
de goddelijke Wil van Christus zich om zo te zeggen in de
Vader terugtrok, opdat zijn Mensheid, (beroofd van goddelijke
troost) al het lijden zou kunnen (en moeten) verduren dat zij nu
in haar smeking tot de Vader onder angstige worsteling,
verzacht of van zich afgewend wenste te zien.
De Godheid van Christus was één met de Vader en bestemde
voor haar Mensheid het vreselijkste lijden, terwijl
-
de menselijke wil van Christus tot de Vader bad juist dat lijden
van Hem af te willen wenden.
Ik zag dit in de tussenpoos, toen de engelen uit medelijden Jezus
verlangden te troosten en op dit ogenblik ontving Jezus werkelijk
enige verlichting. Doch weldra verdwenen die voorstellingen;
de medelijdende engelen die Hem verkwikt hadden, verlieten
Hem weer en aanstonds omsloot een nieuwe kring van
schrikbeelden de Heer.
Fascikel 29
107
|