woonplaats; dikwijls sloopten zij hun hutten en slingerden de
resten tegen de Hoeksteen van de Kerk, die onwrikbaar bleef.
Dichte duisternis heerste in hun hutten en toch wilden zij niet
naderen tot het licht dat in de woning van de Bruid op de
kandelaar staat. Met gesloten ogen dwaalden zij rond de
omheinde hoven van de Kerk en het enige leven dat zij behielden,
kwam hun van de kostbare geuren die zij uit die tuinen
inademden. Zij strekten hun armen uit naar hersenschimmen,
nevelbeelden en dwaalsterren, die hun de weg wezen naar
waterloze bronnen.
Aan de rand van de afgrond wilden zij niet luisteren naar de stem
van de Bruid die hun waarschuwend toeriep, en, ofschoon zij
stierven van honger, bespotten zij met hooghartig medelijden de
dienaren en boden die hen naar het bruiloftsmaal uitnodigden;
zij wilden de tuin niet binnentreden, uit vrees voor de
beschermende doornhaag; de Heer zag hen, dronken van
zelfgenoegzaamheid, van honger omkomen bij gebrek aan tarwe;
Hij zag hen versmachten van dorst, bij gebrek aan wijn.
Verblind door hun eigen dwaallicht noemden zij de Kerk van het
mensgeworden Woord ‘onzichtbaar’.
Jezus zag hen allen; Hij weende en treurde over hen
en wilde lijden voor al degenen die Hem niet zien,
die hun kruis na Hem niet willen dragen in zijn
Bruid aan wie Hij zichzelf geschonken heeft in het
allerheiligste Sacrament, in de stad die Hij op de
berg heeft gebouwd, in zijn Kerk die Hij gegrondvest
heeft op de steenrots en waartegen de poorten van de
hel niets zullen vermogen.
1795.
Die ontelbare taferelen van ondank, misbruik en misvorming van
de bittere zoendood van mijn hemelse Bruidegom waren nu eens
telkens opnieuw verschillend en elkaar afwisselend, dan weer
Fascikel 29
114
|