Terwijl Jezus, sidderend, zuchtend en kermend tot hen
naderde, ontwaakten zij. Toen zij Hem aldus bij de bleke schijn
van de maan bij zich zagen, naar hen gebogen, met zijn bleek en
bebloed gelaat, met zijn wanordelijke haren en van angst
ingetrokken borst en kortademig, herkenden hun vermoeide ogen
Hem niet onmiddellijk, want Hij was onbeschrijfelijk ontsteld.
Terwijl Hij zich de handen wrong, richtten zij zich op, namen
Hem onder de armen en ondersteunden Hem met medelijden en
liefde. Geheel onthutst zegde Hij dat men Hem morgen
ter dood zou brengen, ja, dat men zich over een uur
van Hem meester zou maken, dat men Hem voor de
rechtbank zou slepen, dat Hij mishandeld, verguisd,
gehoond, gegeseld en eindelijk aan de wreedste dood
zou overgeleverd worden. Hij verzocht hen zijn
Moeder te troosten. Hij somde hun met grote smart en
droefheid alles op, wat Hij van nu tot morgenavond
zou te lijden hebben en Hij herhaalde zijn verzoek
Fascikel 29
126
|