bovenmate ontsteld, ontmoedigd en door zware bekoring
overvallen. Allen waren zij naar een schuilplaats gaan zoeken en
met ongerustheid vroegen zij zich af: “Wat zullen wij aanvangen,
wanneer zijn vijanden Hem ter dood gebracht hebben? Om Hem
te volgen hebben wij ons werk laten staan, ons huis en alles wat
we bezaten, verlaten; wij zijn behoeftig geworden, een voorwerp
van spot voor de wereld; wij hebben ons geheel op Hem verlaten
en hoe is Hij nu onmachtig en ontmoedigd en geheel zonder
troost.”
De andere leerlingen hadden eerst rondgedwaald en nadat zij
bijzonderheden vernomen hadden over de dreigende
voorspellingen van Jezus, hadden de meesten hunner zich naar
Betfage begeven.
Ik zag Jezus opnieuw bidden in de grot en zijn strijd
voortzetten tegen de natuurlijke afkeer voor zijn
lijden. Hij voelde zich uitermate zwak en moedeloos
worden en al beven bad Hij: “Vader, indien het uw
Wil is, neem deze kelk van Mij weg, doch niet mijn
Wil, maar de Uwe geschiede.” (Lk. 22, 42).
Nu opende zich voor Hem de afgrond en Hij aanschouwde langs
een baan van licht vele trappen die naar beneden in het
voorgeborchte van de hel afdaalden.
Hij zag daar Adam en Eva, de aartsvaders, profeten en
rechtvaardigen, de ouders van zijn Moeder en Joannes de Doper,
die allen met zulk een vurig verlangen zijn komst in de
onderwereld verbeidden, dat het zijn minnend Hart sterkte en
bemoedigde. Zijn dood moest de hemel ontsluiten voor die
gevangenen, die zo vurig naar hun verlossing smachtten. Hij
moest hen verlossen uit die kerker, waar zo’n smartend heimwee
hen verteerde.
Nadat Jezus met diepe ontroering die toekomstige hemelburgers
uit het Oud Verbond had gezien, leidden de engelen onder een
Fascikel 29
130
|