aanmoedigend wijzen met de vinger de stoet van alle toekomstige
gelukzaligen voorbij Hem.
Dezen waren het, die, hun lijden en strijden verenigend met de
verdiensten van zijn lijden, zich door Hem met de hemelse Vader
zouden verenigen. Dit was een onbeschrijfelijk verkwikkend
gezicht.
Allen gingen Hem voorbij volgens hun aantal, hun roeping, hun
staat en hun waardigheid, versierd met al de verdiensten van hun
lijden en goede werken. Hij zag dat zijn aanstaande
verlossingsdood een onuitputtelijke bron van zaligheid zou
openen en dat ontelbare heiligen er de vrucht van zouden zijn.
Aan zijn oog trokken voorbij de apostelen, de leerlingen, de
maagden en H. Vrouwen, alle martelaren, belijders en
kluizenaars, de pausen en bisschoppen, alle scharen van
toekomstige kloosterlingen, ja alle gelukzalige toekomstige
hemelingen.
Allen droegen op het hoofd zegekransen, het loon voor hun
lijden en overwinningen op zichzelf; en de bloemen van hun
kronen verschilden in vorm, kleur, kracht en geur; die
bloemsoorten groeiden als het ware uit de verscheidenheid van de
smarten, van de gevechten en van de zegepralen, waardoor zij tot
de glorie gekomen waren. Heel hun leven, al hun daden, de
verdiensten van hun strijd en zegepraal, al het licht en al de kleur
van hun triomf, beloning en verheerlijking, ontleenden hun
waarde geheel en uitsluitend aan hun vereniging met de
verdiensten van Jezus Christus. De wisselwerking tussen al die
heiligen, hun wederkerige invloed op elkaar, hun putten uit één en
dezelfde bron toverden een buitengewoon treffend en heerlijk
schouwspel voor zijn ogen. Niets scheen toevallig in hen, hun
werken, doen en laten, hun marteling en overwinning, voorkomen
en kleding. Dit alles, hoe verschillend ook van elkander, smolt
tezamen in één oneindig volmaakte harmonische eenheid, en deze
eenheid in die rijke verscheidenheid ontsproot uit de stralen en
lichtkleuren van een enige zon, nl. uit het lijden van de Heer, uit
Fascikel 29
131
|