background image
- aan de ene kant de vijanden van Jezus, op het uur dat zij hier
rond de verrader vergaderd waren, bekoorde tot boosheid, haat
en misdaad en dat hij
- aan de andere kant enigen onder hen de gedachte inblies dat
Judas een schurk was, een schelm, dat men tegen het feest niet
klaar zou komen met het geding en niet voldoende getuigen
tegen Jezus bij elkaar zou kunnen brengen.
1805.
Hun opvattingen betreffende een besluit waren zeer uiteenlopend.
Ieder kwam met zijn eigen mening voor de dag en zo richtten zij
tot Judas ook de vraag: “Bestaat er mogelijkheid om Hem
gevangen te nemen? Beschikt Hij niet over een gewapende
escorte?”
En de schandelijke verrader gaf ten antwoord: “Neen, Hij heeft
slechts 11 apostelen bij zich. Zelf is Hij ontmoedigd en zijn 11
aanhangers zijn lafaards.”
Verder zegde hij hun dat zij zich nu of nooit van Jezus meester
moesten maken, want, indien zij deze kans verkeken, zou hij geen
gelegenheid meer vinden om Hem aan hen over te leveren, daar
hij het voor zichzelf niet raadzaam achtte nog naar de Meester
terug te keren; de laatste dagen reeds en ook heden tot het laatste
ogenblik dat hij bij hen doorbracht, hadden zijn medeapostelen en
ook Jezus in hun woorden op hem gezinspeeld; zij schenen achter
het doel van zijn geloop gekomen te zijn en zijn plan
doorschouwd te hebben. Keerde hij nog tot hen terug, hij liep
gevaar vermoord te worden.
Ook zegde Judas nog: “Neemt gij Hem nu niet gevangen, dan zal
Hij zich uit de voeten maken, later met een groot leger van
volgelingen terugkeren en zich tot koning laten uitroepen.”
Deze bedreigingen gaven de doorslag aan Judas’ betoog; men
ging op zijn voorstel in; men zou volgens zijn aanwijzingen en
onder zijn geleide Jezus gevangen nemen en tot loon van zijn
Fascikel 29
144