background image
onzichtbaar geworden was. Daarom deed hij dan ook het voorstel
Jezus met een ketting te boeien en zich daarbij te bedienen van
zekere tovermiddelen om Hem te beletten deze weer te verbreken.
De Joden, vol verachting voor Judas, hielden met al die
raadgevingen geen rekening en spraken honend: “Wij laten ons
niets door u op de mouw spelden; doe je werk, zorg dat wij Hem
in handen krijgen, dan zorgen wij wel dat Hij ons niet ontsnapt.”
1807.
Met de bende die hem vergezelde sprak Judas nu af dat hij vóór
hen de hof zou binnengaan en Jezus kussen en groeten, als kwam
hij na een volbrachte boodschap als vriend en leerling tot Jezus
terug. Op datzelfde ogenblik moesten de soldaten naar Jezus
toeschieten en Hem gevangen nemen; hij zou dan de schijn
aannemen als wist hij van niets en als hadden zijn terugkeer en
hun aankomst toevallig op hetzelfde ogenblik plaatsgehad; hij zou
dan doen gelijk de andere leerlingen, die zeker op de vlucht
zouden slaan en er zou geen verraad geweest zijn; dan dacht hij
weer dat ervan de kant der apostelen tegenstand geboden kon
worden en dat Jezus, begunstigd door de verwarring nog zou
kunnen ontsnappen, gelijk Hij zich reeds dikwijls had onttrokken.
Deze gedachten kwamen tussenin bij hem op, vooral nu hij zich
door de verachting en het wantrouwen van Jezus’ vijanden diep
gekrenkt voelde. De oorzaak van die gedachten aan mislukking
was geen berouw over zijn wandaad, noch medelijden met Jezus,
want hij had zich reeds geheel aan satan overgeleverd.
Ook wilde hij niet dat zij die achter hem aankwamen, koorden en
boeien bij zich zouden hebben of dat welbekende eerloze
schurken hem zouden vergezellen.
Schijnbaar willigde men zijn verlangen in, doch in feite handelde
men gelijk men meent te moeten handelen, wanneer men met een
eerloze verrader te doen heeft: men vertrouwt hem niet en zodra
men zijn diensten niet meer nodig heeft, jaagt men hem weg.
Fascikel 29
151