beambten, met wie Judas sedert enige tijd betrekkingen
onderhouden had.
Het waren:
- een voorname priester, vertrouweling van Annas;
- een tweede was een vertrouweling van Kaïfas en
- voorts 2 Farizeeën en 2 Sadduceeën, die tevens Herodianen
waren.
Deze mannen waren spionnen, laaghartige vleiers en kruiperige
ogendienaars van Annas en Kaïfas; zij behoorden tot de meest
verbitterde en boosaardigste vijanden van Jezus.
De 20 soldaten gingen als kameraden vertrouwelijk met Judas
mee tot op de plaats waar de weg in het terrein dringt tussen de
Olijfhof en de tuin van Getsemani en die deze beide tuinen
scheidt. Hier wilden zij niet dat hij alleen zou vooruitgaan, zoals
Judas verlangde; zij sloegen een heel andere toon aan en drongen
hem kordaat en beslist hun wil op28.
28 Enkele bemerkingen op het voorgaande nummer en de uitrusting van de
bende.
In nr. 1823 zal K. zeggen dat er geen Romeinen onder waren.
De term ‘cohors’ uit Joa. 18, 3 is dan te verstaan in de algemene betekenis
van legerbende, troep gewapende mannen. Doch waarin bestond hun
bewapening? en kleding?
Katarina noemt achtereenvolgens punthelmen, een soort rokje van riemen,
zwaarden en spiezen, lantaarns op stokken en harsfakkels.
De vorm van de helmen bij de Hebreeën is ons onbekend, doch daar zij vele
oorlogsbenodigdheden aan hun buurvolken ontleenden, zal dit ook het geval
geweest zijn met de helm, waarvan wij hier als model een Assyrische helm
afbeelden.
Fascikel 29
153
|