u beter nooit geboren te zijn!” Toch herinner ik mij deze
woorden niet meer met zekerheid.
Inmiddels waren de soldaten weer opgestaan en tot Jezus
genaderd in afwachting van het afgesproken teken, nl. de kus die
de verrader aan Jezus moest geven. Petrus en de andere
leerlingen omringden Judas en scholden hem voor een verrader en
dief. Judas zocht zich door leugens van hen te ontmaken, maar dit
gelukte hem niet, aangezien de krijgsknechten hem tegen de
apostelen in bescherming namen en zo tegen hem getuigden.
Nu vroeg Jezus nogmaals: “Wie zoekt gij?”
Zij herhaalden, zich naar Hem toe kerend: “Jezus van Nazareth!”
En weer sprak Jezus: “Ik ben het. Ik heb het u reeds
gezegd! Indien Ge Mij zoekt, laat dezen dan gaan!”
Op deze woorden: “Ik ben het!”, vielen de soldaten opnieuw ter
aarde en wel geheel verwrongen, zoals mensen met de vallende
ziekte, wanneer ze een aanval krijgen. Nu werd Judas opnieuw
door de andere, uiterst verbitterde apostelen omringd.
Jezus sprak ondertussen tot de krijgsknechten: “Staat
op!” en vol schrik stonden zij op. Daar Judas zich te verdedigen
had tegen de hem omringende apostelen en deze ook de wachten
te keer gingen, beantwoordden de wachten hun bedreigingen met
een tegenaanval en zo geraakte Judas ontzet. Nu eisten de
wachten dringend van hem, onder bedreiging, het afgesproken
teken, want zij hadden last gekregen goed op te letten en slechts
hem gevangen te nemen die door Judas gekust zou worden.
Daarom trad Judas op Jezus toe en zei, Hem een kus gevend:
“Wees gegroet, Meester!” Doch Jezus wedervoer: “Judas,
verraadt je de Mensenzoon met een kus?”
Nu werd Jezus door de (twintig) soldaten omringd en de
ondertussen toegesnelde (vier) handlangers sloegen de hand aan
Jezus.
Fascikel 29
159
|