background image
Nu wilde Judas de vlucht nemen, doch de apostelen hielden hem
tegen.
Meteen richtten zij hun verzet tegen de soldaten die Jezus
omsingelden en zeiden: “Heer, moeten wij er op inslaan met het
zwaard?”
Petrus, altijd voortvarender dan de overigen greep werkelijk zijn
zwaard en sloeg naar Malchus, de knecht van de hogepriester, die
de apostelen terug wilde drijven en hieuw hem een stuk van zijn
oor, zodat hij op de grond neerzeeg, en dit vermeerderde niet
weinig de verwarring.
1811.
Op het ogenblik dat Petrus zo onstuimig te keer ging, was de
toestand van het gebeuren als volgt: de 4 gerechtsdienaren grepen
Jezus vast en wilden Hem boeien; in een wijder kring
omsingelden Hem de soldaten, onder wie zich ook Malchus
bevond, die door Petrus neergeslagen werd. Andere soldaten
weerden de leerlingen af, die tot Jezus wilden naderen, dreven ze
op de vlucht en achtervolgden ze. Vier van de leerlingen
dwaalden in de omtrek en lieten zich slechts nu en dan ergens in
de verte zien. De krijgsknechten waagden het niet hen ver
achterna te zetten, deels wegens de schrik van hun (dubbele) val,
waarvan zij nog niet bekomen waren en deels om de groep
soldaten die Jezus omsingelden, niet te zeer te verzwakken.
Judas, die, na Jezus de verraderskus gegeven te hebben, aanstonds
de vlucht had willen nemen, werd door enige verderaf staande
leerlingen tegengehouden en met verwijten overladen; hij werd
echter ontzet door de 6 Farizeeën, die zich eerst nu in de daad van
Jezus’ gevangenneming mengden. De 4 handlangers waren bezig
met hun banden en koorden. Door hen vastgegrepen stond de
Heer op het punt geboeid te worden.
Fascikel 29
160