1812.
Zo was de situatie, toen Petrus op de soldaten insloeg en Malchus
trof. Aanstonds zei Jezus hem: “Petrus, steek uw
zwaard terug in de schede, want allen die het
zwaard trekken, zullen door het zwaard omkomen.
Of meent gij dat Ik niet tot mijn Vader kan bidden en
dat Hij Mij op dit ogenblik niet aanstonds meer dan
12 legioenen engelen zou zenden (indien het zijn
Wil is dat Ik bevrijd worde)? Maar hoe zouden dan
de Schriften vervuld worden, indien verhinderd
werd, wat hier gebeurt? En moet Ik de beker, die de
Vader voor Mij bestemd heeft, niet drinken?”
Hij zei ook nog: “Laat Mij ook nog even die man
genezen.” Hierop naderde Hij tot Malchus, raakte het
gewonde oor aan en het was genezen.
Jezus was omringd door de wachten en beulsknechten en de 6
Farizeeën of beambten en om Jezus te versmaden zegden dezen
tot de bende: “Hij gaat met de duivel om; het oor scheen door zijn
toverij gewond en nu schijnt het door dezelfde toverkunst
genezen.” Dan sprak Jezus tot hen: “Gij zijt
uitgetrokken als tegen een rover met zwaarden en
stokken om Mij als een moordenaar gevangen te
nemen; dagelijks leerde Ik bij u in de tempel en gij
hebt de hand niet naar Mij uitgestoken, maar dit is
uw uur, het uur van de macht der duisternis.”
Zij (de 6 snode Farizeeën) gaven bevel Hem te binden en
snauwden Hem honend toe: “Ons hebt gij toch door uw
toverkunst niet omver kunnen krijgen.” En zo riepen ook de
handlangers Hem toe: “Uw toverkunst zullen wij U wel afleren,
enz.”
Jezus antwoordde nog iets, wat ik mij nu niet herinner.
Fascikel 29
161
|