Daarna hun wreedheid weer op Jezus uitwerkend, lasterden en
beschimpten zij Hem, zeggend: “Hier hebben wij het
onweerlegbaar bewijs dat Gij een volksverleider zijt.”
Het gelukte hun evenwel niet de rust onder de bevolking geheel te
herstellen, want zij durfden geen groter geweld gebruiken, uit
vrees de Ofelnaren nog meer op te winden en geheel in opstand te
brengen; zij vergenoegden zich daarom ermee hen allen van de
weg te verwijderen waarlangs de tocht voorbij zou komen.
Intussen was de gruwzame stoet met de mishandelde Jezus
steeds dichter tot de poort van Ofel genaderd. Jezus was reeds
meermalen en nu opnieuw ter aarde gevallen en scheen niet
meer verder te kunnen.
Van deze gelegenheid gebruik makend zegde een medelijdende
soldaat tot de anderen: “Ge ziet toch dat de ongelukkige man niet
verder meer kan; als wij Hem levend vóór de hogepriester moeten
brengen, maakt dan de boeien van zijn handen wat losser, opdat
hij bij het vallen steun kan hebben.”
Terwijl de bende nu enige ogenblikken stilhield en de
gerechtsdienaren de boeien even losser maakten, bood een andere
medelijdende soldaat uit een naburige bron Hem wat water te
drinken.
(De naburige bron is de bron Gihon, zowat 150 m ten zuiden van de
Waterpoort, waardoor de stoet Ofel binnen trekken moet.
Van deze bron heeft de poort haar naam).
De soldaat schepte dit water in een uit boombast gedraaide hoorn,
zoals de reizigers en soldaten van dat land er dikwijls als
drinkschaal bij zich hebben.
Toen Jezus hem enige dankwoorden toesprak, waarin
een aanhaling uit de profeten over ‘levend water te
drinken geven’ of ‘stromen van levend water’
voorkwam, wat ik niet juist meer weet, (b.v. Jes. 44, 3; 58, 11),
haalde Hij zich daardoor een nieuwe vloed van scheld- en
Fascikel 29
178
|