Farizeeën met stokken werd gestoten en onder het geleide van
overmoedige soldaten voort gesleurd werd.
Deze laatsten hadden er de handen mee vol om de toestromende,
weeklagende, dankbare inwoners van Ofel terug te drijven, want
telkens opnieuw wilden zij naar Jezus toe. Zij strekten naar Hem
de handen uit, die Hij van lamheid en breuken genezen had; zij
verhieven smekend tot Hem hun stem, die Hij van stomheid
ontbonden had en zij richtten op Hem hun wenende ogen,
waaraan Hij het gezicht weergeschonken had.
Reeds in het Kedrondal hadden allerlei lediggangers op
aansporing van de soldaten en van de handlangers van Annas
en Kaïfas en van andere vijanden van Jezus zich honend en
spottend bij de stoet aangesloten.
Nu verleenden zij hun hulp aan de vijanden van Jezus om de
goede inwoners van Ofel te beledigen, te beschimpen en terug te
drijven.
Ofel is een ware heuvel en ik zag het hoogste punt van de wijk in
het midden van de heuvel op een open plaats en daar lag
allerhande timmerhout en balkenmateriaal opgestapeld als in een
timmerplaats. Van hier ging de stoet weer een weinig afwaarts
door de poort van een muur (nl. de westelijke stadsmuur van
Ofel). De poort ligt 250 m ten zuiden van de zuidwesthoek van
het tempelplein en halverwege de helling, want uit deze poort
daalt men nog dieper tot op de bodem van de stads- of Siloë-vallei
af (zie kaart).
Fascikel 29
180
|