Aanstalten van de vijanden van Jezus.
1821.
Boden hadden Annas en Kaïfas aanstonds van de
gevangenneming van Jezus op de hoogte gebracht en nu was in
hun gerechtshuizen alles in beweging. De zalen werden verlicht
en de toegangen met wachten bezet; ambtsboden doorliepen de
gehele stad om de raadslieden, de schriftgeleerden35 en allen die
bij de zitting zeggingschap hadden, samen te roepen.
Sinds het verraad van Judas hadden velen van hen het huis van
Kaïfas niet meer verlaten; zij wachtten daar de uitslag van de
onderneming af. Ook de ouderlingen van de 3 klassen der
burgerij werden bijeengeroepen, en daar de Farizeeën,
Sadduceeën en Herodianen, die uit alle delen van het land voor
het paasfeest naar Jeruzalem gekomen waren, zich reeds enkele
dagen in de stad bevonden, was het plan om zich van Jezus
meester te maken tussen hen en de Hoge Raad besproken,
eendrachtig gesmeed en aangenomen.
Zo werden nu ook Jezus’ ergste vijanden onder hen, van wie de
hogepriester een volledige lijst bezat, tot het gerechtsgeding tegen
Jezus ontboden. Meteen ontvingen zij het bevel alle mogelijke
bewijzen of getuigenissen, ieder in zijn omgeving, tegen Jezus op
De diepe vallei daartussen heet Geënnom-vallei of Gê Hinnom.
In die vallei werd al de afval van Jeruzalem uitgestort.
De afvalhoop of heel het afvalterrein beantwoordde aan de belt, ashoop of
‘Mezbele’ van de dorpen. Een ‘Mezbele’ werd af en toe in brand gestoken.
De overvloedige afval van een grote stad was voldoende om gedurig een
vuur aan te houden, zodat dit ravijn een beeld werd van de hel.
De naam Gehenna (afgeleid of Latijnse vorm van Geënnom, Gê Hinnom) is
een synoniem van HEL.
35 De raadsheren, schriftgeleerden en anderen. – In het Sanhedrin zetelden
3 soorten van raadsleden: schriftgeleerden, ouderlingen en opperpriesters,
d. l. de hoofden van de 24 priestergeslachten.
Fascikel 29
185
|