background image
Wegens de grote volkstoeloop in de paastijd houden zij zich bij
deze gelegenheid niet alleen kalm en bedaard, doch vooral
waakzaam. De Joden die nu op de been zijn, vermijden de
standplaatsen der Romeinen, want als Farizese Joden hebben zij
er het land aan, hun wachtroep te moeten beantwoorden.
Ongetwijfeld hebben de hogepriesters Pilatus laten weten waarom
zij Ofel en een gedeelte van Sion door soldaten hebben laten
bezetten, doch zij en hij hebben geen vertrouwen in elkander.
Ook Pilatus slaapt niet, doch ontvangt allerlei berichten en geeft
bevelen. Zijn vrouw ligt te bed in een diepe onrustige slaap
gedompeld; zij zucht, weent, slaakt angstkreten: het is alsof zij
angstige dromen heeft. Zij slaapt, maar verneemt toch veel, veel
meer dan Pilatus.
Nergens in de stad is de deelneming in Jezus’ lijden en het
medelijden zo ontroerend als bij de arme tempeldienaren en
dagloners die de heuvel Ofel bewonen. Zij werden in de stille
nacht zo onverwacht door het soldatenrumoer uit hun slaap
opgeschrikt. Zij zagen hun heilige Leraar en Weldoener nu tussen
zich doortrekken, verguisd en mishandeld, Hem, die hen zo
dikwijls getroost, met aalmoezen ondersteund en zovelen van hen
genezen had. Het leek hun een afgrijselijk en verschrikkelijk
droomgezicht. Kort daarop werd hun medelijden en droefheid
vernieuwd en vermeerderd door het zien van de bedroefde
Moeder van Jezus, die met haar vriendinnen op haar beurt hun
wijk doorkruiste!
Ach! het was in waarheid een hartverscheurend gezicht de
smartvolle Moeder van Jezus met haar vriendinnen, verschrikt en
opgejaagd, op dit uur zo ongewoon voor die H. Vrouwen,
behoedzaam door de stad te zien trekken, straat in straat uit, van
vriendenhuis tot vriendenhuis. Niet zelden moesten zij bij het
naderen van een ruwe, schaamteloze, voorbijtrekkende groep zich
verbergen en in hoeken, waar zij konden, een bergplaats zoeken.
Dan weer werden zij als publieke vrouwen beschimpt (omdat zij
vrouwen zijnde, zich na zonsondergang op straat bevonden).
Fascikel 29
192