Het Lam voelt de last gedurig verzwaren; de steeds
groeiende woede en razernij van satan verdubbelt; hij stort
zichzelf in onzekerheid en verwarring. Het onschuldige Lam
neemt het gewicht van al dat kwaad op zich, doch
satan wil de zonde: zo deze rechtvaardige ook al zelf niet valt en
de bekoringen tegen Hem niets vermogen, dan zullen ten minste
zijn vijanden zich aan Hem vergrijpen en zondigend hun eigen
verderf bewerken.
Alle engelen dobberen als het ware tussen blijdschap en
droefheid; zij zouden vóór de troon van God willen bidden om
Jezus hulp te mogen bieden, doch kunnen slechts met verbazing
en bewondering het grootse werk van Gods barmhartigheid en
rechtvaardigheid aanbidden, dat wonderwerk dat in ‘s Hemels
Heilige der heiligen van eeuwigheid bestond en nu in de tijd op
aarde in vervulling begint te gaan (Efez. 3, 9), want ook de
engelen geloven
in God, de Vader almachtig, Schepper van Hemel en van
aarde, en
in Jezus-Christus, zijn enige Zoon, onze Heer,
die ontvangen is van de H. Geest en
geboren uit de Maagd Maria,
die zijn groot lijden begint deze nacht onder Pontius Pilatus
en die morgen gekruisigd, gedood en begraven zal worden,
die ter helle zal nederdalen en
de derde dag verrijzen van onder de doden,
die opklimmen zal ten hemel, waar Hij troont aan de
rechterhand van God zijn almachtige Vader en
die van daar weerkeren zal om te oordelen levenden en
doden.
Want ook zij geloven in de H. Geest,
in een heilige en algemene Kerk,
in de gemeenschap van de heiligen,
in de verrijzenis van de lichamen en in het eeuwige leven.
Amen.
Fascikel 29
195
|