schenden van de sabbat. Wie zijn uw leerlingen en waar zijn zij
op dit ogenblik? Waarom blijft gij zwijgen? Spreek toch,
onruststoker volksverleider! Hebt Gij het paaslam reeds niet
gegeten op een ongewone wijze, op een ongewone tijd en in een
ongewoon huis? Wilt Gij een nieuwe leer invoeren? Wie heeft U
het recht gegeven om als leraar op te treden? Waar hebt U
gestudeerd? Spreek! wat is dit voor een leer die alles in rep en
roer zet. Spreek! verklaar het! Wat is uw leer?”
1826.
Nu hief Jezus het vermoeide hoofd op, zag Annas aan
en sprak: ”Steeds heb Ik in het openbaar gesproken
voor al wie het horen wilde. Altijd heb Ik geleraard
in de tempel en in de synagogen, waar alle Joden
samenkomen. Ik had niet nodig iets in het geheim te
zeggen. Waarom dus ondervraagt gij Mij? Vraag
aan degenen die Mij gehoord hebben, wat Ik tot hen
gesproken heb, zij weten het!”
Bij deze woorden van Jezus verschenen op het gelaat van Annas
gevoelens van verontwaardiging en verachting.
Een laaghartige gerechtsdienaar en vleier van de hogepriester
zag de verlegenheid en ontsteltenis van zijn meester, en, daar
hij naast Jezus stond, gaf hij Hem, in de hoop zijn heer
genoegen te doen, met zijn vuist die met ijzer gepantserd was,
een slag in het aangezicht, terwijl hij snauwde: “Waagt Gij het
zó te antwoorden aan de hogepriester?”
Door het geweld van de slag geschokt en door de tegelijk
trekkende en stotende beulen gerukt, viel Jezus zijwaarts op de
treden neer. Het bloed vloeide van zijn aangezicht.
De zaal roezemoesde van morrend gegrom, gejouw, gehoon,
gelach en beschimping.
Onder mishandelingen rukten de gerechtsdienaars Jezus
weerom overeind, waarna de Heer bedaard en met
Fascikel 29
199
|