background image
Rondom Kaïfas zaten wel 70 Hogeraadsleden. Aan beide zijden
zaten of stonden vele stadsambtenaren, ouderlingen en
schriftgeleerden en rondom achter hen stonden vele valse
getuigen en louter schurken. Aan de voet van de verheven
rechtszaal, onder de ingangzuilen en in het atrium tot aan de
hoofdingang (5), waarbij de naderende stoet van Jezus opgewacht
werd, waren soldaten opgesteld. Deze hoofdingang lag niet vlak
tegenover de hoge rechtszaal, doch als men deze zaal verliet, lag
hij ter linkerzijde van het atrium.
1832.
Kaïfas was een gezet man met een gloeiend, grimmig aangezicht.
Hij droeg een lange, donkerrode mantel42, die met gouden
bloemen en met kwasten versierd was, en die op de borst en
schouders en vooral van voren naar onder toe met allerlei
blinkende schilden samengehouden was. Hij had een muts op, die
boven enige overeenkomst vertoonde met een lage
bisschopsmijter; uit de openingen ter zijde, tussen het naar elkaar
gebogen voor en achterdeel, pofte een weinig stoffe naar buiten
en aan weerskanten van zijn hoofd hingen slippen op de
schouders neer.
Reeds geruime tijd had Kaïfas met zijn aanhang uit de Hogeraad
daar gezeten; velen immers waren sedert het heengaan van Judas
tot het volvoeren van zijn verraad, daar bij hem gebleven. Het
lange wachten maakte hem ongeduldig. Op de duur werd hij zo
42 Donkerrode mantel. – Kaïfas schijnt geen hogepriestermantel te dragen,
maar die van een rechter.
Een oude afbeelding van keizer Klaudius als rechter voorgesteld, vertoont
hem met een mantel, die kwasten heeft en ‘chlamis’ heet. (D.B. Chlamide;
cfr. Mod. / Wdb. Charon).
Sedert Alexander de Grote is de ‘chlamis’ ook de mantel van de koningen:
een rechthoekig stuk wol met aan een van de 2 lange zijden een haak, die
op de rechterschouder in elkaar gehaakt worden hangt rond het lichaam
bijna tot de knieën neer en laat de rechterarm onbedekt en vrij, terwijl hij de
linkerarm bedekt.
Fascikel 29
216