de genezing van de lamme bij de vijver Bethesda werden valse
getuigenissen afgelegd, werd gelogen en tegengesproken.
Dan kwamen daar nog de Farizeeën van Sefforis met wie Hij
eenmaal een dispuut had gehad betreffende de echtscheiding en
dezen beschuldigden Hem van valse leer.
Ook die jongeling van Nazareth, die Hij niet tot leerling had
willen aannemen, was laaghartig genoeg om hier tegen Jezus op
te treden en te getuigen. Onder de beschuldigingen was ook deze
van de vrijspraak der overspelige vrouw in de tempel, kwamen
ook zijn grieven tegen de Farizeeën en nog veel andere dingen.
Zij konden echter geen enkele aantijging voorbrengen, die ook
maar een schijn van rechtvaardigheid vertoonde.
De getuigen traden met hopen op en af en zij schimpten Hem
meer in het aangezicht dan zij tegen Hem getuigden.
Bovendien geraakten zij keer op keer in heftige ruzie met elkaar
en tegelijkertijd hielden ook Kaïfas en enige raadsleden niet op
Jezus daar tussenin verschrikkelijke verwijten toe te sturen.
“Welk een koning zijt Gij?” riepen zij. “Bewijs nu uw macht!
Roep de legioenen engelen ter hulp, waarvan Gij in de Olijfhof
gesproken hebt. Wat hebt Gij gedaan met het geld van weduwen
en onnozele mensen, die zich hebben laten foppen? Gij hebt hele
fortuinen verkwist! Wat is daaruit voortgekomen? Wat is ervan
geworden? Antwoord! spreek! Nu Gij vóór de rechter spreken
moet, staat ge daar met je mond vol tanden, stom! Waar Je veel
beter hadt gezwegen, in tegenwoordigheid van het gepeupel en
vrouwengespuis daar kwam geen einde aan je gepraat!”
Zo ging het er nog langer toe; al die verwijten gingen
vergezeld van mishandelingen van de kant der
gerechtsdienaren, die Hem door slagen en stoten tot een
antwoord wilden dwingen. Door God alleen kon Hij te midden
van dat alles nog in leven blijven om de zonden van de wereld te
dragen.
Fascikel 30
222
|