Hetzij de 2 apostelen hen niet betrouwden en vreesden door hen
als leerlingen verraden of althans door de omstaanders als zodanig
herkend te worden, antwoordden zij slechts in het algemeen,
terwijl hun blik hun droefheid verried: “Indien de waarheid u
roept, laat u dan door haar geleiden; het overige zal dan in orde
komen!”
Hierop verlieten die mannen het voorhof en spoedden zich uit de
stad. Zij ontmoetten echter anderen die hen naar de overzijde van
de berg Sion verwezen in de spelonken van dat gebergte ten
zuiden van Jeruzalem (en aan de overkant van de Geënnom-vallei.
In die berghelling zijn vele grafspelonken). Daar troffen die
soldaten verscheidene apostelen aan, die er zich verborgen
hielden.
Ze hadden eerst schrik voor de soldaten, maar vernamen dan
nieuws van hen over Jezus, hoe Hij behandeld werd en ook hoe
zijzelf zich hier niet veilig moesten achten. Hierna zochten de
apostelen weer nieuwe schuilplaatsen op.
1836.
Door de tegenstrijdige verklaringen, vooral van de laatste 2
getuigen en ter wille van hun beschaming ziedend van woede
stond Kaïfas toornig van zijn zetel op, ging 2 schreden naar
beneden op Jezus toe en sprak: “Antwoord Gij niets op deze
aanklacht?” Hij was zeer verbitterd, omdat Jezus niet naar
hem opzag.
Hierop rukten gerechtsdienaren Jezus’ hoofd bij het haar
achterover en stieten Hem met vuisten onder de kin, doch
Jezus hield zijn blik voort neergeslagen.
Kaïfas echter hief driftig zijn handen omhoog en zei met een van
toorn trillende stem: “Ik bezweer U bij de levende God, ons te
zeggen of Gij de Christus, de Messias, de Zoon van de
hooggeprezen allerhoogste God zijt?!” Nu verstomde het rumoer
en een grote stilte ontstond, en door God gesterkt
antwoordde Jezus met een stem vol onbeschrijfelijke
Fascikel 30
227
|