background image
Jezus verdroeg dit alles zonder zijn mond voor een
enkele klacht te openen.
Het waren de mensen, de zondaars die hun wreedheid, hun woede
tegen hun broeder, hun Verlosser, hun God botvierden. Ook IK
ben maar een arme zondares; ook om mijnentwil werd Jezus al
dat leed aangedaan.
Wanneer op de oordeelsdag alles bekend zal worden, zullen wij
allen zien welk aandeel wij gehad hebben aan die mishandelingen
van de Zoon van God, wanneer Hij als Zoon des Mensen in de tijd
zijn zending vervulde. Dit aandeel nemen wij door de zonden die
wij niet ophouden te bedrijven en die, vooral omdat wij er geen
einde aan willen maken, een soort instemming zijn met, een
medewerking aan de smaad welke die woestelingen Jezus deden
ondergaan.
Indien wij ons dit eens goed realiseerden, dan zouden wij wel met
veel groter ernst en veel dieper gemeend dan tot nog toe de
woorden uitspreken die in vele biechtgebeden voorkomen:
“Heer, laat mij liever sterven dan dat ik U nog een enkele keer
door de zonde vergram.”
1847.
In de kerker bad Jezus onophoudelijk voor zijn
beulen. Toen zij eindelijk zelf vermoeid waren en Hem een
ogenblik met rust lieten, zag ik hoe Hij, met licht
omgeven, tegen een pijler leunde.
Nu begon de dag aan te breken, de dag van zijn eindeloos lijden,
dat Gods gramschap (= gram, nijd, verbolgenheid, boosheid, toorn, woede)
moest bedaren, de dag waarop Hij ons zou verlossen en zijn
hemelse Vader genoegdoening geven voor de zonden van de
wereld.
Een eerste lichtstraal van de dag der Verlossing drong
schroomvallig door een opening boven in de kerkerwand en viel
Fascikel 30
254