Jezus voor Pilatus
(Mt. 27, 11-14; Mk; 15, 2-5; Lk. 23, 2-5; Joa. 18, 28-
32).
1859.
Omstreeks 6 uur in de morgen volgens onze tijdrekening kwam de
stoet van de hogepriesters en Farizeeën met de zo wreed
mishandelde Jezus bij het paleis van Pilatus aan. Annas en Kaïfas
en de meegekomen raadsleden hielden stil en stelden zich op bij
de stenen zitplaatsen (12), aan beide zijden van de weg die van de
forumpoort over het tussenplein naar de trap en ingang van het
gerechtshof van Pilatus leidt (3).
Jezus werd door de gerechtsdienaren bij de koorden verder
voorwaarts gesleurd tot bij de trap (3) van Pilatus’ paleis.
Pilatus lag bij hun aankomst op het voorterras (21) op een soort
rustbed uitgestrekt. Naast hem stond een driepotig tafeltje,
waarop enige tekenen van zijn waardigheid en enige andere
voorwerpen lagen, die ik mij nu niet meer herinner; hij was
omringd door officieren en soldaten en ook waren daar de
symbolen van de Romeinse macht opgesteld.
De hogepriesters en Joden hielden zich ver van het rechtshuis
verwijderd, daar het hen, volgens de Wet, verontreinigd zou
hebben; daarom overschreden zij een grenslijn niet, die in het
plaveisel (van het tussenplein) uitgestippeld was (13).
Toen Pilatus hen zo overhaastig, met groot geraas en luid getier
opdagen zag en hen de mishandelde Jezus tot vóór zijn trap zag
sleuren, stond hij op en sprak hen met misprijzen toe, ongeveer
zoals een trotse, Franse maarschalk61 gezanten van een klein
Duits stadje zou toespreken.
61 Trotse Franse Maarschalk. – Deze mooie, tot de verbeelding sprekende
vergelijking zegt nog veel meer, wanneer wij ze zien in het kader van de
politieke toestand van het land in Katarina’s tijd.
Fascikel 30
299
|