Pilatus had slechts hierop gewacht en hij antwoordde hun:
“Uw gewoonterecht wil dat ik u met het feest een gevangene zal
vrijlaten. Wie wilt gij heden door mij in vrijheid gesteld zien,
Barabbas of Jezus, de koning van de Joden, de Jezus, die de
Gezalfde des Heren zou zijn?”
In de ziel van Pilatus heerste weer de besluiteloosheid, de
onzekerheid. Hij noemde Jezus “De Koning van de Joden”,
-
deels omdat hij als trotse Romein hen verachtte, omdat zij zulk
een arme koning hadden en omdat zij voor de keus werden
gesteld tussen zulk een koning en een moordenaar.
-
Deels ook noemde hij Jezus “Koning” uit een zekere
aanvoeling, overtuiging of vermoeden dat Jezus werkelijk die
wonderbaar beloofde Koning was, die Gezalfde van de Heer,
die lang verwachte Messias.
En toch was dit vermoeden van de waarheid bij hem nog voor de
helft veinzerij. Hij maakte gewag van deze titel des Heren, omdat
hij voelde dat nijd en afgunst de hoofdbeweegreden was van hun
hatelijk optreden tegen Jezus, die in zijn ogen onschuldig was.
Op het voorstel van Pilatus volgde een korte aarzeling in de
menigte, als had er een overleg plaats en slechts enkele
onbesuisde stemmen van dweepzieken riepen: ”Barabbas!”
Hierop werd Pilatus ter zijde geroepen door een bode van zijn
vrouw. Hij trok zich even terug en de bode liet hem het
onderpand zien, dat Pilatus vanmorgen haar gegeven had en hij
sprak: “Hierdoor laat Klaudia Prokla u zich iets herinneren!”
De hogepriesters en Farizeeën evenwel waren volop in de weer en
een deel van hen mengde zich nu zelf onder het volk.
Met bedreigingen bevalen zij wat het doen moest en zij bereikten
ook zonder grote moeite hun doel.
1877.
Maria en Magdalena, Joannes en de andere H. Vrouwen stonden
in de hoek van een zuilenhal; zij huiverden en weenden.
Fascikel 30
333
|