background image
Ofschoon de Moeder van Jezus wel wist dat er geen redding was
voor de mensen dan door de dood van haar Zoon, was zij toch als
MOEDER van die allerheiligste Zoon vol angst, vol verlangen dat
Hij in leven mocht blijven, want, gelijk Jezus al de pijnen en
smarten van een verschrikkelijk mishandelde, van een
onrechtvaardig ter-dood-veroordeelde juist als een mens
onderging, ofschoon Hij toch uit vrije wil, juist om de
kruisdood te ondergaan, mens geworden was, zo ook leed
Maria al de smarten en angsten van een moeder, wier heilig kind
zulk een snode behandeling van het ondankbaarste volk
ondervindt. Allen in dat heilig gezelschap sidderden, vreesden en
bleven hopen (op een mogelijke vrijspraak).
Af en toe ging Joannes tot op enige afstand van hen weg, in de
hoop ergens een goede tijding op te vangen en ze hun te brengen.
Maria bad tot God dat Hij zulk een ontzettende zonde toch niet
zou laten geschieden; zij bad gelijk Jezus in de Olijfhof: “Indien
het mogelijk is, laat dan deze kelk voorbijgaan.” Immers, die
liefhebbende Moeder had nog niet alle hoop verloren, want,
terwijl de door de Farizeeën uitgestrooide geruchten, gelijk hun
pogingen en inspanningen tegen Jezus, onder het volk van mond
tot mond voortverteld werden, zo drong ook het gerucht tot Maria
nog door dat Pilatus alle middelen beproefde om Jezus vrij te
kunnen spreken.
Niet ver van haar stonden enige groepen mensen uit Kafarnaüm,
onder wie er meerdere waren, die van Jezus onderricht en
genezing bekomen hadden. Hun manier van doen was vreemd;
zij wierpen heimelijk blikken op Maria en de andere diep-
bedroefde, gesluierde vrouwen en naar Joannes. Maria en ook de
andere vrouwen hoopten dat dezen toch zeker Barabbas zouden
verwerpen en boven hem haar Zoon, hun Weldoener en Verlosser
zouden verkiezen, doch zij werden in hun verwachting bedrogen.
Pilatus begreep de wens van zijn vrouw. Hij had haar het
onderpand teruggezonden ten teken dat hij zijn woord en belofte
hield.
Fascikel 30
334