background image
De geselaars lieten Hem daar liggen, gingen nog eens drinken
en riepen tot andere beulsknechten die in het wachthuis bezig
waren, vlug de doornenkroon gereed te maken.
1881.
Terwijl Jezus daar bedekt met schrijnende wonden aan de voet
van de geselkolom te rillen lag, zag ik enige liederlijke deernen
met schaamteloos opgeslagen sluier voorbijgaan. Zij hielden
elkaar bij de hand gevat en bleven nabij Jezus stilstaan en
zagen toe zonder een ander gevoel dan wekelijke afkeer. Het
snerpen van zijn wonden pijnigde Hem hierdoor te meer en
Hij wendde zijn misvormd aangezicht zo smartvol
naar hen. Zij echter gingen hun weg, terwijl de
gerechtsdienaren en soldaten hun nog schaterlachend
schandwoorden achterna riepen.
Gedurende de geseling zag ik meermalen als
verschenen daar medelijdende engelen rond Jezus en
ik hoorde zijn gebed, dat Hij onder het hagelen van
de smadelijke, striemende geselslagen tot zijn
hemelse Vader opstuurde en waarin Hij zich als
zoenoffer voor de zonden van de mensen aanbood.
Nu echter, terwijl Hij badend in zijn bloed bij de voet
der kolom neerlag, zag ik een engel die Hem
verkwikte. Het was als gaf hij Hem een lichtend stukje
voedsel te nuttigen.
De beulen naderden opnieuw en schopten Hem: Hij moest
opstaan; “Zij waren, spotten zij, nog niet klaar met hun
huldebewijzen aan hun koning” en bij hun schoppen voegden
zij nog slaag.
Jezus kroop nu naar zijn lendendoek naast Hem,
doch die snode, godvergeten beulen schopten de doek telkens
onder hatelijk gelach naar een andere kant, zodat de arme,
lijdende Jezus zich als een vertrapte aardworm
Fascikel 30
346