background image
Laatste blik op de gegeselde Jezus.
Sint Jozef verschijnt aan Katarina bij ‘t begin van zijn feest en 
onderbreekt de lijdensvisioenen.  
1885.
Terwijl al die vreselijke voorvallen plaats hadden, bevond ik mij,
nu eens hier, dan weer daar, in Jeruzalem. Het lijden, de
kwellingen, de smarten maakten me dodelijk ziek.
Gedurende de geseling van mijn allerliefste Bruidegom zat ik in
een hoek van de geselplaats, waar zich geen Jood durfde wagen
uit vrees voor verontreiniging. Zulk een vrees had geen pak op
mij. Integendeel! ik ging neerzitten dicht bij de kolom in de
zekerheid dat het contact met mijn Jezus mij zou reinigen en ik
wenste niets vuriger dan dat een druppel van zijn bloed op mij
mocht spatten: mijn ziel zou er geheel rein door gewassen zijn.
Ik was ondertussen zo ziek, zo gepijnigd dat ik mij de dood nabij
waande. Ik kon geen hulp bieden, moest alles zijn gang laten
gaan en ik stierf bijna van medelijden. Ik zuchtte en sidderde bij
iedere slag en was ten zeerste erover verwonderd dat men mij
daar duldde en niet wegjoeg.
Ach! hoe ellendig, hoe gewond, verscheurd en ontvleesd lag
daar mijn lieve Bruidegom op de met zijn heilig, kostbaar
bloed bedekte grond! Hoe gruwelijk waren de walg en de
spot, waarmee die snode, liederlijke deernen in het
voorbijgaan uit de hoogte op Hem neerkeken!
Hoe veelzeggend was de treurige blik die Jezus op hen
wierp om te beduiden: “Gij zijt het, die Mij op deze
manier verscheurd hebt, en ge bespot Mij nog!”
Hoe wreed schopten de beulen naar Hem om Hem voort te
drijven. Hoe kroop Hij daar, bedekt met wonden en bevlekt
met bloed, over de grond naar zijn klederen!
Zie! nauwelijks had Hij, stuiptrekkend van de pijn, zich
gedekt, of zij dreven Hem reeds naar een andere plaats voor
Fascikel 30
353