Het is mij als zie ik de stralen der vervloeking tot in hun merg en
beenderen en tot de kinderen in de moederschoot doordringen en
hen treffen. Het gehele volk schijnt mij namelijk toe als
verduisterd; ik zie hun kreten als sombere, grimmige
bliksemschichten uit hun monden vliegen, zich boven hen
verenigen en terug op hen neerschieten om in de enen diep door te
dringen90 en om echter op anderen afwachtend te blijven zweven.
“Kort na een paasfeest gebeurde iets, wat ik slechts aarzelend durf te
verhalen, omdat men mij waarschijnlijk moeilijk zal geloven.
Toch laat ik mij hierdoor niet weerhouden en deel het mee, omdat er nog
ooggetuigen van in leven zijn, en omdat de uitkomst de waarheid van het
dreigend voorteken heeft bewezen: de ontelbare rampen die er door
voorspeld werden, zijn werkelijk op onze natie neergekomen.
Vóór zonsopgang ontwaarde men in de omstreken van Jeruzalem in de lucht
talrijke krijgswagens, met soldaten bezet, die de wolken doorkliefden.
Men zag ze neerstrijken rondom de steden als om ze in te sluiten en te
belegeren!”
Men moet hierbij bedenken dat Flavius Josephus er wel eens niet voor
terugschrikt de een of ander vroeger gebeurtenis in zijn verhaal te pas te
brengen, om het interessant te maken en ze dan ook op zijn eigen manier
vertelt.
Zulk een geval, doch meer gefundeerd, hebben wij uiteengezet in fasc. 14,
nr. 538, voetnoot 256, en wij zullen er later nog een benadrukken in nr.
1953.
Hier is het minder duidelijk, maar toch mogelijk dat het hier door Flavius
Josephus vermelde teken in de lucht verband houdt met het hemelteken dat
K. hier beschrijft.
90 Deze uitlating van de zienster over de gevolgen van de zelfverwensing
der Joden roept een moeilijk probleem op, dat in onze tijd zeer actueel is en
enigszins anders opgelost wordt dan vroeger.
***
In Vaticanum II hebben de concilievaders erop gezweet en na vele debatten
formuleerden zij een verklaring als volgt:
“Hoewel de gezagsdragers van de Joden met hun aanhangers de dood van
Christus hebben geëist, kan toch datgene wat tijdens zijn lijden bedreven
werd, noch alle toen levende Joden zonder onderscheid, noch de Joden van
onze tijd aangerekend worden … De Joden mogen niet als door God
verworpen, noch als vervloekt worden voorgesteld, alsof dit uit de Schriften
zou volgen.”
Fascikel 30
372
|