background image
op heel bijzondere wijze zijn dubbelhartigheid bewees, daar het
volkomen anders luidde dan het vonnis dat hij mondeling voor het
volk had uitgesproken (zie nr. 1899). Ik zag het hem schrijven in
erg pijnlijke gemoedsverwarring tegen wil en dank, als bestuurde
een (goede) engel zijn hand.
Naar mijn vage herinnering was de zin van dit schrijven ongeveer
als volgt: “Gedwongen door de hogepriesters en het Sanhedrin en
door dreigende opstand vanwege een ontelbare menigte mensen,
die allen Jezus van Nazareth beschuldigden van volksopruierij,
godslastering, wetsovertreding, waarvoor zij de doodstraf eisten,
heb ik Hem ter dood veroordeeld, samen met 2 andere reeds
veroordeelde booswichten. Hoewel zijn schuld mij niet bewezen
scheen, doch om door hen niet bij de keizer aangeklaagd te
worden als een willekeurig, partijdig rechter, die opstanden
uitlokt, ben ik geweken voor hun eisen en heb ik Hem als een
misdadiger, schuldig aan overtreding van hun wetten, ter
kruisiging overgeleverd. De terechtstelling van de 2 andere
boosdoeners was door hun toedoen uitgesteld, daar zij wilden dat
Jezus met hen terechtgesteld zou worden.” Dus schreef die
ellendeling hier iets geheel anders (dan hij mondeling in de
veroordeling gezegd had, zonder twijfel onder de dwang van een
hogere macht die zijn hand bestuurde).
Hij schreef daarna ook nog het opschrift of de titel voor het kruis
in 3 regels met vernis (Firnis) op een donkerbruin plankje. Het
verontschuldigend vonnis liet Pilatus meermalen overschrijven en
naar verschillende plaatsen verzenden.
De hogepriesters vingen bij het verhoog nog een woordentwist
met Pilatus aan, want de formulering van de reden der
veroordeling stond hun volstrekt niet aan, vooral wegens de
vermelding dat zij het uitstel van de straf der beide moordenaars
begeerd hadden om samen met hen Jezus te straffen. En dan
twistten zij met hem ook nog over het opschrift van het kruis: er
mocht niet staan: “Koning van de Joden”, maar: “Hij gaf zich uit
voor een koning van de Joden”. Dit maakte Pilatus erg
Fascikel 30
387