Van de poort waardoor Jezus buiten de stad geleid werd, kan men
links in zuidwestelijke richting de Bethlehemspoort zien. Van
alle poorten van Jeruzalem liggen deze 2 het naast bij elkaar (zie
schets hiervoor)
Midden op de grote weg buiten de poort (van Efraïm), vanwaar de
smaller zijweg naar Kalvarië opstijgt, was aan een paal een bord
of plakkaat opgehangen met het opschrift in het wit, dat de ter-
dood-veroordeling van Jezus en de 2 moordenaars bekend
maakte. De letters waren verheven en schenen er op geplakt.
Niet ver van daar stonden aan de hoek van de (naar de vallei) neer
lopende weg een talrijke groep van wenende en weeklagende
vrouwen; het waren jonge dochters en arme vrouwen uit
Jeruzalem, met kinderen die de stoet vooruit gelopen waren en
ook nog vrouwen uit Bethlehem, Hebron en andere omliggende
plaatsen; deze waren voor het paasfeest naar Jeruzalem gekomen
en hadden zich hier bij de groep van Jeruzalemse vrouwen
aangesloten.
Jezus dreigde hier nogmaals te vallen. Hij viel wel niet plat ten
gronde, maar zakte toch als onmachtig neer. Achter de dubbel
gebogen Heer liet Simon het kruis op de grond zinken,
naderde en ondersteunde Hem en de Heer leunde aan tegen
zijn barmhartige helper.
Dit is de vijfde val van Jezus onder het kruis.
De vrouwen en dochters begonnen bij het zien van zijn lijden en
ellende luide te huilen, te jammeren en te klagen en staken naar
Joodse gewoonte linnen doeken naar Jezus uit om daarmee zijn
gelaat af te drogen.
Hierop wendde de Heer zich tot hen en sprak:
“Dochters van Jeruzalem – waarmee Hij ook bedoelde
alle bewoners uit de dochtersteden van Jeruzalem –
weent niet over Mij, maar veeleer over uzelf en over
uw kinderen, want zie, er zal een tijd komen, dat
men zal zeggen: zalig de onvruchtbaren en de
lichamen, die niet gebaard, en de borsten die geen
Fascikel 31
435
|