Hun getal groeide ieder ogenblik aan met mensen, die, naar de
stad gaande, in het voorbijgaan benieuwd kwamen toezien.
In het westen op de berg Gihon (hoogvlakte met de waterbak
Mamilla, zie nr. 1917, voetnoot 113), bevond zich een geheel
kamp van paasgasten; velen sloegen het gebeuren gade uit de
verte en af en toe kwamen nu dezen, dan genen van hen toezien
van naderbij.
“De stadsmuren lieten de Tuinenwijk, waar enige kleine heuveltjes door
tuinen omgeven lagen, zonder verdediging.”
Fascikel 31
443
|