Toebereidselen voor de kruisiging.
1920.
Het was ongeveer kwart vóór twaalf, toen Jezus, binnen de
ringwal gesleurd, op de strafplaats de laatste maal onder het
kruis neerviel en men Simon wegjoeg. Met hun koorden
rukten zij Jezus weer omhoog, snoerden de kruisbalken los en
uit elkaar en legden ze op goed geluk af voorlopig in
kruisvorm tezamen.
Ach! hoe ellendig stond de arme Jezus daar op de folterplaats,
zo diep bedroefd, bloedig verscheurd, bleek, vol wonden als
een schrikwekkend beeld.
Zij wierpen Hem op de grond neer onder nieuwe
beledigingen, zoals deze: “Koning der Joden, wij moeten de
maat eens nemen van uw troon!” Doch Jezus legde zich
bereidwillig zelf op het kruis neer; had Hij het te
midden van al zijn pijnen sneller kunnen doen,
zij hadden Hem voorwaar niet moeten neerrukken. Daarna
strekten zij Hem op het kruis uit en tekenden zijn lengte aan
op de plaats van zijn handen en voeten, terwijl de Farizeeën
hun spotlust botvierden.
Vervolgens rukten zij Hem weer recht en brachten Hem
geboeid ongeveer 70 schreden noordwaarts de Kalvarieberg af,
naar een in de rots gehouwen holte, die op een kelder of
regenput geleek116; zij hieven de deur omhoog en stieten Hem
116 Regenput of kelder. – In de traditie staat deze put bekend onder de naam
‘Gevangenis van Jezus’ en wordt in de noordoosthoek van de H. Grafkerk
vereerd in een kapel die de vermelde naam draagt. Natuurlijk bestempelen
de geleerden die heilige herinnering als legendarisch, maar in die kapel zijn
nog sporen van die oude put te zien. Hij bevond zich zowat 35 m ten
noordoosten van de top van Kalvarië.
Hier bevestigt K. de traditie en de traditie bevestigt haar mededeling.
“Die gevangenis is gedeeltelijk in de rots gehouwen.” (Guide, 128), doch
men mag niet uit het oog verliezen dat de bodem rondom Kalvarië en rond
het H. Graf weggehakt werd voor de bouw van de basiliek (zie hieronder).
Fascikel 31
444
|