Maria gaat met haar vriendinnen naar Golgota.
1921.
Nadat de H. Maagd haar kruisdragende Zoon zo smartelijk had
ontmoet en bewusteloos neergezegen was, brachten Joanna
Chusa, Suzanna en Salome van Jeruzalem en Joannes en een neef
van Jozef van Arimatea haar, die door de soldaten achteruit
gedreven werd, terug in het huis, en de deur werd tussen haar en
haar beminde Zoon gesloten. De liefde, het verlangen om bij haar
Zoon te zijn, en alles met Hem mee te lijden, de bewuste wil om
Hem gezelschap te houden tot het bitter einde, schonken haar een
bovennatuurlijke sterkte en haar gesluierde gezellinnen spoedden
zich met haar naar het huis van Lazarus, niet ver van de
Hoekpoort, waar de andere H. Vrouwen zich verzameld hadden
bij Marta en Magdalena en waar zij samen zuchtten en weenden.
Er waren ook kinderen bij hen en van daar begaven zij zich weer
op weg ten getale van 17 om de kruisweg van Jezus te
bewandelen.
Ik was onder de indruk van hun ernst en vastberadenheid. Van de
beledigingen van het gepeupel trokken zij zich verder niets aan.
Hun waardig voorkomen dwong eerbied af. Zo kwamen zij,
gehuld in hun zedige kleding, op het forum. Op de plaats waar
Jezus het kruis op zijn schouders had genomen, zag ik hen de
grond kussen. Daarna bewandelden zij de gehele lijdensweg van
Jezus en vereerden alle voorname plaatsen van zijn lijden.
Maria en de meer begenadigden en verlichten onder hen zochten,
herkenden en betraden het voetspoor van Jezus. De H. Maagd die
alles voelde, in de geest beschouwde en mee-beleefde en nu
opnieuw ondervond, leidde de handelingen van de groep; zij
regelde het stilstaan, het verder gaan op deze kruisweg en zij nam
alle plaatsen onuitwisbaar in haar ziel en onvergetelijk in haar
geheugen op, ja, zij mat in schreden de afstand van de ene
voorname plaats tot de andere en zij wees deze plaatsen ter
verering aan haar gezellinnen aan.
Fascikel 31
447
|