1924.
Het zien van dat alles was des te verschrikkelijker voor mij, daar
ik ook het boze dat voor anderen onzichtbaar was, hier in zijn
ware en afschuwelijke gedaante moest zien.
Ik zag inderdaad vreeswekkende duivelenfiguren tussen al die
boze mensen in de weer, als reikten zij hun alles aan, als hielpen
zij hen bij alles met raad en daad. Ik zag een ontelbare menigte
walgelijke gedaanten zoals van padden, slangen en draken met
vele klauwen, gedaanten van afschuwelijke soorten van giftige
insecten, die door hun groot getal de lucht in de omgeving
versomberden. Zij vlogen met geweld in de mond van die
mensen of in hun boezem, of gingen op hun schouders zitten. Dit
deden zij bij degenen wier ziel vervuld was met toornige, boze
gedachten of die woorden van vloek en hoon uitbraakten.
Gedurende de kruisiging echter zag ik boven de Heer dikwerf
grote gestalten van wenende engelen en ook gloriƫn waarin ik
louter kleine aangezichten (van engeltjes) onderscheidde. Ook
zag ik dergelijke medelijdende en troostende engelen verschijnen
boven de H. Maagd en boven alle vrienden van Jezus en andere
goedgezinden, die daardoor gesterkt en in hun moed gesteund
waren.
De gerechtsdienaren rukten nu de mantel af, die om zijn
bovenlijf opgebonden of gewonden was, alsook de gordelboei
met de 4 koorden en zijn eigen gordel. Daarna trokken zij
Hem zijn wijd witwollen bovenkleed over het hoofd; het had
een borstsplit dat met linten dichtgemaakt werd, en dan
namen zij de lange, smalle halsdoek van zijn schouders.
Daar zij de bruine tuniek zonder naad, die zijn Moeder voor
Hem gemaakt had, niet over de brede doornenkroon konden
krijgen, rukten zij deze met ruw geweld van het hoofd,
waardoor al zijn hoofdwonden weer opengereten werden. Dan
schortten zij de naadloze rok omhoog en onder hoon en
verwensing trokken zij Hem die over zijn met wonden bezaaid
en bebloed hoofd uit.
Fascikel 31
453
|