Deze man was Jonadab, een neef van de H. Jozef, uit de
omstreken van Bethlehem, een zoon van Jozefs broer, aan wie
Jozef na Christus’ geboorte de tweede ezel, die hij voortaan te
veel had, in pand gegeven had (cfr. fasc. 6, nr. 166).
Hij was geen beslist en uitgesproken vriend van Jezus; hij had
zich ook heden op een afstand gehouden en slechts uit de verte
overal spiedend de gebeurtenissen gevolgd.
1926.
Reeds bij het vernemen dat de vijanden van Jezus Hem bij de
geseling geheel ontkleed hadden, had een gevoel van
verontwaardiging hem aangegrepen en toen het ogenblik van de
kruisiging naderde, had een geweldige angst hem overvallen in de
tempel.
Terwijl de Moeder van Jezus op Golgota tot God riep, werd
Jonadab eensklaps door een onweerstaanbaar innerlijk geweld uit
de tempel naar Golgota gedreven; hij voelde dat hij Jezus in zijn
naaktheid moest gaan bedekken. Met verbittering voelde hij in
zijn ziel de verontwaardiging die Sem had gevoeld, toen Cham
spotte met de naaktheid van zijn door wijn bedwelmde vader; als
een nieuwe Sem moest hij, als voortgedreven, de schaamdelen
van de goddelijke wijnperstreder gaan bedekken.
Die kruisigers waren afstammelingen van Cham en Jezus trad de
bloedige pers van de nieuwe verlossende wijn, toen Jonadab Hem
kwam bedekken. Deze handeling was de vervulling van een oude
voorafbeelding en Jonadab werd voor zijn liefdedaad beloond,
zoals ik het gezien heb en het later zal verhalen (in de nrs. 2001-
2003).
Fascikel 31
457
|