Zijn borst was wijd uitgerekt en gewelddadig
omhooggetrokken. Zijn oksels waren hol en uitgespannen,
zijn ellebogen en handwortels geheel ontwricht en uit de wijd
opengescheurde wonden van zijn handen stroomde het bloed
langs zijn armen neer. Onder zijn omhoog gewelfde borst was
een diepe holte ontstaan; zijn buik was uitgerekt, ingevallen,
dun en weggeslonken. Zijn lendenen en benen waren, evenals
zijn armen, op een ontzettende wijze als uit hun gewrichten
gerukt. Zijn ledematen waren zo uitgerekt, zijn spieren en
verscheurde huid zo gerokken, dat men zijn beenderen kon
tellen. Zijn bloed droop rond de wrede nagel die zijn heilige
voeten doorboorde, langs de kruisstam neer.
Geheel zijn lichaam was met wonden, kneuzingen, striemen,
builen, bruine, blauwe en gele en bloedig-geschonden plekken
bedekt. Door de sterke spanning barstte de gekneusde huid
op vele plaatsen weer open en uit de nieuwe scheuren kwam
vers rood bloed te voorschijn.
Later werd dat bloed bleek en waterachtig en zijn heilig
lichaam steeds witter van kleur; de korsten van de eerste
wonden vielen dan af en Jezus geleek volkomen op een
uitgebloed lichaam. En toch! niettegenstaande deze algehele
onmenselijke verminking, die geen plek ongeschonden liet,
behield het misvormde lichaam van de gekruisigde Heer een
indrukwekkende waardigheid en schoonheid.
Ja, de Zoon van God, de eeuwige, zich voor ons in de tijd
slachtofferende Liefde, was edel, schoon, rein en heilig in zijn
verwoest, vernietigd lichaam, terwijl Hij daar te sterven hing
als het Lam Gods, beladen met de zondenlast der gehele
wereld.
(Deze laatste gedachte vindt men terug bij dichter Verschaeve: “Mij
is schoon het lelijkst, maakte liefde het lelijk.”)
Fascikel 31
476
|