background image
Het kruis was aan de achterkant enigszins rond; van voren was het
vlak, doch op de nodige plaatsen een weinig uitgehold; het was
ongeveer even breed als dik. De verschillende stukken van het
kruis waren van een verschillende houtsoort en kleur; één stuk
was bruin, een ander geelachtig en de stam donker, gelijk hout dat
lang in het water gelegen heeft (cfr. fasc. 29, nr. 1806, voetnoot
26).
De kruisen van de beide moordenaars waren ruwer en stonden
links en rechts op de rand van de heuvel (hoogste heuvelvlak), op
zulk een afstand van het kruis van Jezus dat een ruiter er
tussendoor kon rijden; zij waren een weinig naar elkaar gekeerd
en stonden dieper. Het woord tot Jezus richtend om te bidden of
te honen, moesten de moordenaars naar Jezus opkijken en toen
Jezus tot Dismas sprak, richtte Hij de blik een weinig
neerwaarts.
De aanblik van de beide moordenaars aan het kruis was
schrikwekkend, vooral van degene die links van Jezus hing.
Deze was tot in zijn diepste grond ontaard; op dit ogenblik was hij
bedwelmd, half dronken en woedend; hij raasde, schimpte en
vloekte. Hun lichamen waren geheel verwrongen, opgezwollen
en geradbraakt. Hun gelaat was bruin en paarsblauw; zo ook hun
lippen van de drank en van het bloed dat hun naar het hoofd steeg;
hun bloedrode, gezwollen ogen puilden uit hun kassen. Wegens
het knellen van de koorden huilden en schreeuwden zij
afgrijselijk.
Gesmas vloekte en lasterde. De pinnen waarmee de dwarsbalken
op de stam vast zaten, duwden hun hoofd voorover; zij rukten en
draaiden hun ledematen stuiptrekkend in alle richtingen en hoewel
hun benen zeer strak vastgebonden waren, werkte toch een van
beide zijn voet een weinig naar boven, zodat zijn knie vooruitstak.
***
Fascikel 31
478