Terwijl Jezus daar nog in zijn bewusteloosheid zo hulpeloos en
ellendig hing, zegde ook Gesmas, de moordenaar van links:
“Zijn duivel laat Hem in de steek!”
Daarop stak een soldaat een met azijn gevulde spons op een
stok en hield die tegen Jezus’ lippen en Jezus scheen er een
weinig uit te zuigen.
Het schimpen en lasteren echter duurde voort. De soldaat zei:
“Als Gij de Koning van de Joden zijt, zo help Uzelf!”
Dit alles geschiedde, terwijl de eerste afdeling soldaten door
de bende van Abenadar afgelost werd.
Toen het spotten op die manier een eind geduurd had, richtte
Jezus zijn hoofd omhoog en zei: “Vader, vergeef het
hun, want zij weten niet wat zij doen!” en in stilte
bad Hij voort.
Nu ook riep Gesmas: “Als Gij de Christus zijt, zo help Uzelf en
ons!”, en zo ging het schimpen en lasteren verder zijn gang.
Dismas, ter rechterzijde van Jezus, werd diep ontroerd door het
gebed van Jezus voor zijn beulen.
Bij het horen van de stem van haar Zoon was Maria door haar
omgeving niet meer terug te houden; zij drong door tot in de
kring, tot bij het kruis. Joannes, Salome en Maria van Kleofas
volgden haar en de nieuwe hoofdman verdreef hen niet.
Dismas, de moordenaar ter rechterzijde, bekwam door het gebed
van Jezus een straal van inwendige verlichting en op het ogenblik
waarop de H. Maagd naar het kruis toetrad, kreeg hij inwendig de
kennis dat Jezus en zijn Moeder Maria hem in zijn kinderjaren
reeds genezen hadden en met een geweldige stem riep hij tot de
schelmen die Jezus belasterden ongeveer als volgt:
“Hoe is het mogelijk? Gij verguist Hem, terwijl Hij voor u bidt.
Geduldig en zonder één klacht heeft Hij uw beledigingen
verdragen en Hij bidt zelfs voor u en gij belastert Hem!
Fascikel 31
489
|