tegen het kruishout rekte en het ganse gewicht van zijn heilig
lichaam op zijn voeten neerkwam.
Doch nu zonken zijn knieën ineen, zich schuin naar de ene
kant buigend, terwijl zijn voeten zich een weinig rond de nagel
draaiden, waarmee ze doorboord waren.
Doch zie! ook de handen van zijn Moeder verstijfden, een vale
doodskleur overtoog haar gelaat; horen en zien vergingen haar;
haar voeten wankelden; zij zonk bewusteloos op de grond neer.
Ook Magdalena, Joannes en de anderen waren door droefheid
overmand en terwijl zij zich het hoofd omhulden, zonken zij ter
aarde.
Toen kort daarop de Moeder des Heren door haar nader getreden
vriendinnen zo vol liefde en droefheid van de grond weer
opgeheven was, haar ogen opende en haar blik omhoogsloeg, zag
zij het lichaam van haar Zoon levenloos, dat lichaam dat zij in
reinheid van de H. Geest had ontvangen, het gebeente van haar
gebeente, het vlees van haar vlees, het hart van haar hart, het
heilig Vat dat de H. Geest, haar overschaduwend, in haar schoot
gevormd had.
Zij zag het beroofd van alle sierlijkheid en gedaante, van zijn
allerheiligste ziel gescheiden en overgegeven aan de
natuurwetten, die Hijzelf gemaakt had en die de mens door zonde
had misbruikt en misvormd; zij zag zijn lichaam gewond,
verscheurd, verbrijzeld en gedood door de handen van degenen,
“Uit het onderzoek naar de juiste plek van de wonde in Jezus’ handen is
gebleken dat het slaan van een spijker in het handweefsel de gevoelige en
beweeglijke middelzenuw ernstig moet verwonden. Dit veroorzaakt
ondraaglijke pijn en dwingt de duim zich te plaatsen tegenover de vingers.
De anatomische stukken waarop men proeven heeft genomen, hebben
allemaal dat zich-sluiten van de hand aangetoond. Op geen enkel
kunstwerk echter is het karakteristieke van zo’n doorgenagelde hand
natuurgetrouw weergegeven.” (D. Rops, Jezus, 420-421).
Fascikel 31
514
|