Nikodemus van zijn kant was reeds in enige winkels lijkwaden en
specerijen voor de bereiding en de balseming van het lijk gaan
kopen en wachtte nu op de terugkomst van Jozef.
Jozef trof Pilatus aan in de grootste verwarring en angst. Zonder
vrees (audacter), op de man af vroeg Jozef hem verlof om het
lichaam van Jezus, de koning van de Joden, van het kruis af te
mogen nemen om Hem in zijn eigen graf een waardige laatste
rustplaats te bezorgen.
Pilatus, die reeds zo ontsteld was, schrok nu nog meer, daar zulk
een aanzienlijk man als Jozef van Arimatea hem met zulk een
aandrang verzocht de laatste eer te mogen bewijzen aan Jezus, die
hij zo schandelijk aan het kruis had laten doden. Dit deed de
onschuld van Jezus, die zijn geweten zo pijnigde, nog sterker
uitkomen en zijn wroeging nog aangroeien, doch hij vermande
zich en zei schijnbaar onverschillig: “Is Hij dan al dood?” Hij
toonde zich over die spoedige dood verwonderd, want pas een
paar minuten geleden had hij gerechtsdienaren uitgezonden om de
dood van de gekruisigden door het breken van hun beenderen te
verhaasten.
1961.
Hij liet daarom de hoofdman Abenadar bij zich toe, die
ondertussen van de spelonken was teruggekeerd en vroeg hem of
de koning van de Joden reeds gestorven was.
Abenadar vertelde hem nu de dood van de Heer, die om 3 uur had
plaatsgehad, zijn laatste woorden aan het kruis, zijn laatste luide
uitroep. Verder vertelde hij hem de hevige aardbeving op het
ogenblik van zijn dood en het ontstaan van een scheur daardoor in
de rots van de Kalvarieberg.
Pilatus liet uiterlijk geen andere gevoelens blijken dan van
verwondering over die zo spoedig ingetreden dood van de Heer,
daar de gekruisigden hun leven gewoonlijk langer rekten, maar
inwendig was hij zeer beangstigd, nu hij vernam dat de
natuurverschijnselen samenvielen met de dood van Jezus. Hij
Fascikel 31
550
|